Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8431

Datum uitspraak2009-06-11
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902334/2/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) aan [verzoeker] en [belanghebbende] een gedoogbevel opgelegd ter zake van de uitvoering van de sanering op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200902334/2/M2. Datum uitspraak: 11 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Flevoland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) aan [verzoeker] en [belanghebbende] een gedoogbevel opgelegd ter zake van de uitvoering van de sanering op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit gedateerd 20 januari 2008, verzonden 2 februari 2009, heeft het college het door [verzoeker] en [belanghebbende] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank Zwolle-Lelystad ingekomen op 13 maart 2009, beroep ingesteld. De Rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2009. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt en mr. drs. C.M.K. Ipenburg, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. [verzoeker] heeft in het beroepschrift noch in het verzoekschrift gronden aangevoerd tegen het besluit van 20 januari 2009. In het verzoekschrift verwijst [verzoeker] voor een nadere motivering naar het bezwaarschrift van 12 april 2009 inzake het besluit van het college van 3 juli 2008. De voorzitter heeft hier kennis van genomen. 2.3. [verzoeker] stelt zich in het bezwaarschrift van 12 april 2009, voor zover hier van belang, op het standpunt dat uit een door Wematech Bodem Adviseurs B.V. uitgevoerd aanvullend bodemonderzoek [locatie] [plaats] van 19 januari 2006 blijkt dat de ernst van de verontreiniging en de urgentie van sanering van het geval van bodemverontreiniging op het perceel [locatie] bij besluit van 20 juli 2004 onjuist zijn vastgesteld. De voorzitter begrijpt hieruit dat [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat het college in verband hiermee bij besluit van 28 november 2006 ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsplan met betrekking tot de [locatie] te [plaats] en dat het daarom voorts ten onrechte overgaat tot uitvoering hiervan. 2.3.1. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college ingestemd met het saneringsplan met betrekking tot de [locatie] te [plaats]. Bij uitspraak van 12 december 2007 in zaak nr. 200700159/1 heeft de Afdeling het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 28 november 2006 is daarom onherroepelijk. In de uitspraak van 12 december 2007 heeft de Afdeling geoordeeld dat niet gebleken is dat de aan het besluit van 28 november 2006 ten grondslag liggende bodemonderzoeken geen volledig beeld geven van de omvang van de bodem- en grondwaterverontreiniging ter plaatse. Hetgeen [verzoeker] thans heeft aangevoerd biedt de voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt kon stellen dat tot uitvoering van het saneringsplan dient te worden overgegaan. Het bij besluit van 5 augustus 2008 opgelegde gedoogbevel is genomen om uitvoering te kunnen geven aan het saneringsplan dat bij besluit van 28 november 2006 is goedgekeurd. Nu [verzoeker] geen toestemming heeft gegeven om de benodigde werkzaamheden uit te voeren heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een gedoogbevel. 2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Taal voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2009 325-578.